Het beslaan

Het beslaan.  

Zorg ervoor dat uw paard regelmatig wordt beslagen. De hoefsmid zal gemiddeld elke zes tot acht weken langs moeten komen. Ook als de ijzers nog niet zijn versleten, zal de hoef zijn gegroeid en bekapt moeten worden. Het is duur om een paard goed te laten beslaan, maar laat de ijzers niet te lang zitten om geld uit te sparen. Slecht zittende ijzers kunnen   problemen en pijnlijk zijn voor het paard, en kunnen blijvende schade veroorzaken. Het beslaan moet warm   gebeuren. Bij warm beslag worden de ijzers verhit, zodat de hoefsmid ze kan smeden en aanpassen aan de vorm van de hoeven. Bij koud beslag zijn alleen kleine aanpassingen mogelijk in de vorm van het ijzer. Dit is niet zo goed omdat het ijzer niet precies op maat kan worden gemaakt. Laat je nooit verleiden om een paard zelf te beslaan, en vervang ook niet zelf een hoefnagel. Goed beslaan is vakwerk, dat aan de hoefsmid moet worden overgelaten.

  Warm beslag

1 Nadat het oude ijzer is verwijderd, haalt de hoefsmid eerst alle losse hoorn van de zool af. Hierdoor kan de hoefsmid de lengte van de hoefwand vaststellen in verhouding tot de zool.

2 De overtollige lengte van de hoef wordt eraf gehaald met een kapmes. De hoefwand moet net zo lang worden als hij was toen het paard voor het laatst werd beslagen. Er moet meer hoorn van de teen (voorkant) worden afgehaald dan van de steunsels of verzenen   (achterkant) omdat de steunsels door het bewegen van de voet iets sneller afslijten. Dit noemt de hoefsmid het hoefmechanisme   van de voet.

3 Het ongelijke oppervlak ontstaat door het gebruik van een kapmes en wordt weer vlak gemaakt met een rasp.

4 Het ijzer gaat regelmatig weer de oven in om het opnieuw te verhitten. Een ijzer dat niet heet genoeg is, is moeilijk te bewerken.

5   Als het ijzer in het model van de hoef is, houdt de smid het tegen de hoef. Dit doet hij om alle niet vlakke delen van de draagrand op te sporen. Dit is goed te zien omdat het hete ijzer schroeiplekken   achterlaat. Deze plaatsen kunnen een goede pasvorm van het ijzer belemmeren. Deze gebieden worden vervolgens vlak geraspt.  Het ijzer mag nooit te lang op de voet worden gepast omdat de voet niet tegen teveel hitte kan.

6   Als de smid tevreden is, wordt het ijzer in water afgekoeld en vastgenageld. Het aantal nagels dat hij gebruikt, wisselt. Hoe minder hoe beter. Meestal zijn het er vier aan de buitenkant en drie aan de binnenkant.

7   Onder de uiteinden van de hoefnagels word met een gutsje een   holletje gemaakt. De uiteinden van de hoefnagels worden afgeknipt en omgebogen in het holletje. De niet van de nagel wordt zo in de wand getrokken met een nietentang. De hoefsmid laat de hoef van het paard meestal op een speciaal daarvoor bestemde driepoot (bok) rusten. Dan heeft hij beide handen vrij voor het gebruik van de nietentang.

8   Ten slotte worden scherpe hoekjes op de nagels weggevijld en de draagrand van de hoef afgevijld. Dit is om te voorkomen dat de hoef gaat splijten, niet om de hoef op het ijzer te laten passen. Als laatst worden alle lippen vast tegen de hoornwand geklopt.

Het paard kan weer met nieuwe schoenen naar huis….